‘Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus - de gekruisigde (1 Korintiërs 2:2)
Rouw is een zwaar woord. De klank is gelijk aan rauw en dat is veelzeggend. Rouw is rauw. Als het je treft, vreet het aan je. Rouw draag je. Je torst eraan en je kunt je er ook danig aan vertillen. De rouw is als een jas zonder rits. Je kunt het niet zomaar even afleggen en eruit stappen. Op sommige momenten ben je daar heel sterk van bewust. Dan knelt, schuurt en benauwt die jas je aan alle kanten. Soms ben je bijna vergeten dat je hem draagt, maar kan het zich opeens en vaak ongelegen zomaar weer aan je opdringen. De rouw is in zekere zin alles bepalend. Waar je ook bent, wat je ook doet; de jas van de rouw gaat altijd en overal met je mee.
Dat rouw iets is dat je als mens draagt, wordt in veel tradities zichtbaar gemaakt in de kleding die mensen aanhebben. In de joodse traditie trekken de nabestaanden een opvallende scheur in een kledingstuk. In ons deel van het land werd aan klederdracht zichtbaar dat mensen in de rouw waren. Zowel psychologisch als in sociaal opzicht nog niet eens zo’n heel vreemd gebruik. Niet alleen voor jezelf, maar ook voor anderen wordt zo zichtbaar dat je ruimte en tijd nodig hebt om je te verhouden tot het verlies dat is geleden. Daar gaat tijd overheen en dat lukt niet van de één op de andere dag. Mensen kunnen daar dan rekening mee houden in wat ze van je verwachten en verlangen en in hoe ze op je reageren en met je omgaan.
Wij kennen die gebruiken niet meer zo sterk, uitzonderingen daargelaten. Dat mensen rouw gedragen wordt bijna nooit meer zichtbaar aan de buitenkant. Dat is vooral iets van vroeger. Maar als ik het goed zie, is daar niets voor in de plaats gekomen. Ergens is dat wel een verlies. Die jas zonder rits van de rouw is namelijk onzichtbaar. En wat niet zichtbaar is, daar wordt door de buitenwacht vaak niet mee gerekend. Voor veel mensen die getroffen worden door het verlies van een dierbare gaat dit veel te snel. Zij voelen zich soms knap eenzaam in hun verdriet en ervaren druk om maar weer gewoon te gaan doen alsof er niets is gebeurd. Zo snel mogelijk moet alles weer in de maat gaan van zoals het altijd al ging.
In de kerk waait ondertussen een andere wind. Volgens filosoof René Gude is één van de kwaliteiten van de kerk dat zij ‘het verdriet organiseert’. Niet alleen in de officiële momenten van een liturgische viering voorafgaand aan een begrafenis. Maar ook op andere ogenblikken reikt de kerk taal aan om verdriet, pijn en gemis te benoemen en zo ruimte te maken voor de verlieskant van het leven. Die zaken worden opengelegd.
Niet voor niets is juist het ‘kruis’ van Jezus een belangrijk symbool geworden dat op allerlei manieren in de kerk een plek heeft gekregen. Dat kruis waarborgt dat er in de kerk alle ruimte mag zijn voor ervaringen van verlies, gemis, verdriet en schuld. Voor je tranen hoef je niet weg te lopen. Je mag er mee tevoorschijn komen. Hoe anderen je soms ook het gevoel kunnen geven dat jouw verdriet teveel is, onze tranen vervelen God nooit. De Heer van het kruis is ook de Heer van de opstanding. God kan het kwaad dat ons op allerlei manieren treft aan. Hij is zelfs de dood de baas. Het gaat toe naar het Land van louter licht. Daar zal de dood definitief worden uitgebannen. Het zijn grote woorden. Als ik de Bijbel echter goed begrijp, hoeven we het voor minder niet te doen.
ds. André van der Graaf