‘Vroeg op de eerste dag van de week, toen het donker was, kwam Maria van Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen voor het graf was weggehaald. (Johannes 20:1 NBV-21)’
De dichteres Ida Gerhardt schreef ooit een prachtig gedicht met als titel ‘Pasen’. In het alledaagse tafereel dat ze beschrijft, zie je het licht van Pasen doorbreken. Het is een soort venster waardoor je zomaar iets van de Levende kunt zien. Als je het gedicht leest, vallen de overeenkomsten met het Paasevangelie op: de vroege morgen van de zondag, het diepe verdriet en bittere tranen, de verrassing van de lente en nieuw leven en de doopnaam. Met Christus gestorven en met Hem opgestaan. Er zit heel veel in. Je blijft denken en kijken. Het is ook heel licht. Op een dag zal het huilen ons vergaan. We zijn bestemd voor de vreugde van God. We mogen zondagskinderen zijn.
Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,
op Paasmorgen, zeer vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula verfraaid,
zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het ’s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.
Zo kan het dus maar zo gaan. Dat je even de dijk langs Hattem naar Zalk neemt en dat het zomaar even Pasen voor je wordt.
ds. André van der Graaf