Vier dan uitbundig feest, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen die bij u in de stad wonen. (Deut. 16: 14)
Het is bijna Kerst. Je kunt er verwachtend naar uitzien. De gezelligheid, de sfeer, een lang weekend. Maar naast dat vrolijk verwachten van de één is er de ander, die er als een blok tegenop ziet. Die dagen brengen herinneringen met zich mee: “Vorig jaar was hij of zij er nog bij. Het was toen zo gezellig. Maar nu, nu is alles zo anders, nu is hij, nu is zij er niet meer.” Bovendien is het, nu ik dit schrijf, nog niet duidelijk wat we precies met kerst wel en niet mogen. Het zal in ieder geval anders zijn, dan we gewend zijn. Er zijn mensen die het liefst de feestdagen aan zich voorbij zouden laten gaan.
Maar dat is iets, wat God nu juist niet wil. Hij wil dat wij de feesten vieren, omwille van Hem (Ere zij God), maar ook omwille van de mens, van onszelf. We mogen de feesten niet overslaan. Het is een gebod: ‘Vier dan.’ In Deuteronomium 16 gaat het over 3 feesten: het Pascha, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Wij vieren die feesten niet, hoewel sommige feesten bij ons een andere, christelijke invulling hebben gekregen, o.a. in ons Paas- en Pinksterfeest.
Wat opvalt is dat heel duidelijk gezegd wordt dat we ‘uitbundig’ feest moeten vieren. Dat komen we op meerdere plekken in het boek Deuteronomium tegen. In de bijbelse feesten worden de weldaden van God herdacht. Juist die weldaden tillen de mens boven de diepte en het verdriet uit. Op de feesten horen we dat God met ons bezig is.
Het werkelijke van een feest is ‘herdenking van wat God deed voor ons’. Dat geldt niet alleen voor de christelijke feestdagen, maar eigenlijk voor alle feestdagen. Ook voor verjaardagen en jubilea: Herdenking voor wat God deed voor ons. Dat Hij bij ons was en wil zijn. Met kerst komt dit tot grote hoogte, want dan vieren we dat Gods eigen Zoon naar deze aarde gekomen is. Zijn Naam bevestigt het: ‘Immanuël’, God met ons. Toen kwam Hij, die vol ontferming omkijkt naar hen die vermoeid, verdrietig, eenzaam zijn. Hij steekt Zijn hand uit om op te richten. Hij spreekt zijn troostwoorden.
Daarom zegt God: ‘Vier dan uitbundig feest.’ En die feestvreugde mag en moet gedeeld worden, ook dat lezen we in de tekst. Binnen de gezinnen, maar ook daarbuiten. Daarbij gaat het in eerste instantie natuurlijk om het delen van de inhoud van het feest: ‘God met ons’. Maar het gaat daarbij ook om alles wat we eromheen doen. Is er iemand die we van de rijk gedekte tafel met Kerst kunnen laten meegenieten? Of in deze coronatijd de tafel maar wat minder rijk dekken, zodat we iets extra’s kunnen geven aan een diaconaal doel?
Ik wens u en jullie allen een uitbundig Kerstfeest toe.
G. Timmer