‘Hierop gingen de Israëlieten uiteen, en ieder die daartoe van harte bereid was, kwam bij Mozes terug met een geschenk voor de HEER als bijdrage voor de vervaardiging van de ontmoetingstent, de inrichting daarvan of de heilige kleding.’ (Exodus 35: 20-21)
Mozes doet een oproep aan het volk om bij te dragen aan de bouw van de tabernakel. Niemand is gedwongen een bijdrage te leveren. Het gaat om een vrijwillige bijdrage, het moet van harte gaan.
Mozes roept niet alleen op tot materiële bijdragen, hij vraagt ook een ieder zijn of haar vakkundigheid, gaven en talenten in te zetten voor de bouw van de tabernakel en alles wat daarbij hoort.
Er wordt acaciahout gehakt en bewerkt. Vrouwen gaan aan het spinnen en weven. Er worden edelstenen ingeleverd en kostbare materialen, zoals goud, zilver en koper. Mannen en vrouwen brengen hun gouden sieraden. Specerijen worden ingeleverd. Het wordt een grote voorraad van allerlei materiaal, dat volgens het voorschrift van de Here nodig was voor de tabernakel.
Maar konden deze mensen dat wel allemaal geven? Geven ze zich niet arm? Moesten ze niet wat in reserve houden voor straks, als de reis ten einde zou zijn en ze in het beloofde land zouden aankomen?
Als je dit Bijbelgedeelte leest zijn deze vragen helemaal niet aan de orde. De bouw van de tabernakel, de tent van samenkomst, staat hier centraal. Daar gaat het om. Er moet een plaats komen waarvan men weet dat de Here dáár woont. Dat komt op dit moment op de eerste plaats. En er komt vrijwillig een overvloed van materiaal, zodat Mozes op een zeker moment moet zeggen: “Stop maar, het is genoeg.”
Iets om stil van te worden: de spontaniteit van deze mensen, die alles brachten wat nodig was voor de tent, het huis van de Here. Laten we deze geschiedenis eens diep tot ons door laten dringen als ons gevraagd wordt om ónze vakkundigheid, gaven en talenten in te zetten voor Gods gemeente. Maar ook als er in de kerk gecollecteerd wordt of als we het formulier voor kerkbalans moeten invullen.
Er is veel menskracht en er zijn veel financiële middelen nodig om te kunnen blijven bouwen aan de gemeente van onze Here Jezus Christus, waarvan Paulus zegt dat die gemeente Gods tempel is. Voor die gemeente gaf Jezus het kostbaarste wat Hij had: zijn leven. En wij mogen met liefde, van harte geven om zo mee te bouwen aan zijn tempel. Alles wat wij geven, is eerst uit genade ontvangen. Alles wat geschonken kan worden is eerst door God gegeven.
Tenslotte nóg een woord van Paulus: Laat ieder zo veel geven als hij zelf besloten heeft, zonder tegenzin of dwang, want God heeft lief wie blijmoedig geeft. God heeft de macht u te overstelpen met al zijn gaven, zodat u altijd en in alle opzichten voldoende voor uzelf hebt en ook nog ruimschoots kunt bijdragen aan allerlei goed werk. (2 Cor. 9: 7-8).
G. Timmer